MESlogo  
Scouting  
   RSS XML [Valid RSS]
 
 
 
 

De eindtermen voor het diploma Eerstehulp

Definities Door op de link te klikken kom je weer terug.

Vijf belangrijke punten bij het verlenen van eerste hulp 

Stoornissen in het bewustzijn

Stoornissen van de ademhaling

Stilstand van de bloedsomloop

Ernstige uitwendige bloedingen

Shock

Uitwendige wonden

Brandwonden

Kneuzing en verstuiking

Ontwrichting en botbreuken

Oogletsels

Vergiftiging

Elektriciteitsongevallen

Letsels door koude

Letsels door warmte

Vervoer over korte afstand

Verband- en hulpmiddelen

Het menselijk lichaam

Definities

Wie is het slachtoffer?

Een slachtoffer is iemand die een acuut optredende, al of niet levensbedreigende stoornis in zijn lichamelijke en/of geestelijke gezondheidstoestand heeft en naar zijn oordeel of dat van zijn omgeving hulp nodig (een hulpvraag) heeft.

Wat is eerste hulp?

Eerste hulp is de noodzakelijke hulp die – al of niet in afwachting van de georganiseerde professionele hulp – naar het oordeel van de eerstehulpverlener aan een slachtoffer moet worden verleend op een wijze die aansluit bij de professionele hulpverlening.

Het College van Deskundigen realiseert zich dat Eerste Hulp Bij Ongelukken (EHBO) een ingeburgerde term is in de Nederlandse samenleving. Niettemin beperkt deze term zich tot de eerste hulp aan ongevalsslachtoffers, terwijl eerste hulp zowel kwalitatief als kwantitatief voor meer slachtoffers in aanmerking komt.

Het College van Deskundigen adviseert dan ook voortaan de voor alle acuut optredende stoornissen geldende term eerste hulp te gebruiken.

Hierdoor vindt voor het Nederlandse taalgebied bovendien afstemming plaats met België, waar deze term wel al ingeburgerd is en met het Engelse en Franse taalgebied, waar de termen first aid respectievelijk premier secours worden gebruikt.

Om dezelfde reden adviseert het College de EHBO'er voortaan eerstehulpverlener te noemen. In geschriften kan voorlopig nog worden geschreven "eerstehulpverlener (EHBO'er)".

Wie en wat is de eerstehulpverlener?

Een eerstehulpverlener is diegene die in staat en bereid is met zijn beschikbare kennis, vaardigheden en ervaring een slachtoffer de noodzakelijke eerste hulp te verlenen.

Hierbij moet vanzelfsprekend rekening worden gehouden met zijn mogelijkheden en de omstandigheden waarin hij zich bevindt.

Een eerstehulpverlener met een erkend diploma heeft de noodzakelijke kennis en vaardigheden voor het verlenen van eerste hulp. Ervaring wordt opgebouwd met het daadwerkelijk en regelmatig deelnemen aan oefeningen.

Wat moet de eerstehulpverlener kunnen en kennen?

De eerstehulpverlener kan:

Ø       met inachtneming van zijn eigen veiligheid voorkómen dat er nog meer slachtoffers vallen;

Ø       beoordelen of georganiseerde professionele hulp, al dan niet met spoed, moet worden ingeschakeld;

Ø       op de juiste wijze de georganiseerde professionele hulp (laten) alarmeren en deze zonodig assisteren / begeleiden;

Ø       ervoor zorgen dat een slachtoffer in zo goed mogelijke conditie aan de zorg van professionele deskundigen wordt overgedragen door verergering en uitbreiding van stoornissen en letsels, soms zelfs overlijden, te voorkómen en de kans op complicaties te verkleinen;

Ø       eenvoudige letsels zelf, dat wil zeggen definitief behandelen.

De eerstehulpverlener weet:

Ø       dat de eerste hulp, zoals voorgeschreven door Het Oranje Kruis, in overeenstemming is met hetgeen onder de beroepsbeoefenaren te doen gebruikelijk is en niet verder gaat dan de hulp die een leek, gezien vanuit geneeskundig oogpunt verantwoord kan geven;

Ø       dat het verlenen van eerste hulp soms tot psychische nood kan leiden, zowel bij slachtoffers als bij hulpverleners, en dat dan opvang en begeleiding noodzakelijk zijn;

Ø       dat hij zelf verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de door hem verleende eerste hulp.

Eindtermen voor het diploma eerste hulp

Bij het examen en geschiktheidstesten moet de eerstehulpverlener aan de volgende eisen voldoen om in het bezit te komen en te blijven van het diploma eerste hulp.

1.         Vijf belangrijke punten bij het verlenen van eerste hulp

De eerstehulpverlener kan:

q       de vijf belangrijke punten toepassen.

Hij is in staat om:

§          maatregelen te nemen om de veiligheid van zichzelf, medehulpverleners, omstanders en slachtoffer(s) te waarborgen;

§          een slachtoffer in een gevaarlijke situatie met de noodvervoersgreep van Rautek te verslepen naar een veilige plaats;

§          een slachtoffer te benaderen en gegevens te verzamelen op grond waarvan kan worden geconcludeerd wat er is gebeurd en wat het slachtoffer mankeert;

§          op de juiste wijze professionele hulp te (laten) alarmeren en deze zonodig te assisteren / begeleiden;

§          te vertellen waarom het belangrijk is met een slachtoffer te praten en hem zo mogelijk te helpen op de plaats waar hij zich bevindt.

2.        Stoornissen in het bewustzijn

De eerstehulpverlener kan:

q       het bewustzijn beoordelen;

q       drie bewustzijnsniveaus (ongestoord bewustzijn, verminderd bewustzijn, bewusteloosheid) herkennen /  vaststellen.

Hij is in staat om:

§          het bewustzijn te beoordelen door aanspreken en voorzichtig schudden;

§          iemand met een bewustzijnsstoornis, die op zijn buik ligt, op zijn rug te draaien;

§          op het juiste tijdstip professionele hulp te (laten) waarschuwen;

§          aan te geven welke volgende vitale functie (na het bewustzijn) moet worden beoordeeld;

§          een (dreigende) flauwte te herkennen, bewustzijnsverlies te voorkómen en bij bewustzijnsverlies de juiste eerste hulp te verlenen;

§          aan te geven wat de oorzaken van een flauwte zijn en hoe een flauwte kan worden voorkómen.

3.         Stoornissen van de ademhaling

De eerstehulpverlener kan:

q       de ademhaling beoordelen;

q       een vrije, bedreigde en belemmerde luchtweg herkennen / vaststellen;

q       een normale, afwijkende, onvoldoende en afwezige ademhaling herkennen / vaststellen;

q       de ademhaling veiligstellen en bewaken;

q       bij stilstand van de ademhaling deze kunstmatig op gang brengen en houden.

Hij is in staat om:

§          de ademhaling te beoordelen door kijken, voelen en luisteren en aan de hand van zijn waarnemingen de juiste conclusie te trekken met betrekking tot het al dan niet voldoende zijn van de ademhaling;

§          bij een slachtoffer met een bewustzijnsstoornis en een bedreigde luchtweg de luchtweg vrij te houden door hem in de stabiele zijligging te brengen;

§          bij een slachtoffer met een bewustzijnsstoornis en een belemmerde luchtweg de luchtweg vrij te maken door de mond te openen en zonodig leeg te maken;

§          bij een slachtoffer met een belemmerde luchtweg, dat bij bewustzijn is de luchtweg vrij te maken door het toepassen van de daartoe geëigende handgrepen, waaronder de handgreep van Heimlich;

§          bij een slachtoffer met een afwezige of onvoldoende ademhaling de
mond-op-mond /- neusbeademing toe te passen;

§          de verschillen aan te geven tussen het beademen van volwassenen, kinderen (1 tot 8 jaar) en jonge kinderen (0 tot 1 jaar) ;

§          op het juiste tijdstip professionele hulp te (laten) waarschuwen.

4.         Stilstand van de bloedsomloop

De eerstehulpverlener kan:

q       een stilstand van de bloedsomloop herkennen / vaststellen;

q       bij stilstand van de bloedsomloop kunstmatig circulatie opwekken.

Hij is in staat om:

§          bij een slachtoffer de circulatie te beoordelen aande hand van tekenen van leven;

§          alleen én samen met een andere eerstehulpverlener een slachtoffer met een geconstateerde stilstand van de bloedsomloop te reanimeren en daarbij de AED te kunnen gebruiken;

§          de verschillen aan te geven tussen het reanimeren van volwassenen, kinderen (1 tot 8 jaar)  en jonge kinderen (0 tot 1 jaar);

§          op het juiste tijdstip professionele hulp te (laten) waarschuwen.

5.         Ernstige uitwendige bloedingen

De eerstehulpverlener kan:

q       ernstige uitwendige bloedingen herkennen / vaststellen;

q       ernstige uitwendige bloedingen stelpen;

q       op het juiste tijdstip professionele hulp (laten) waarschuwen.

Hij is in staat om:

§          een ernstige uitwendige bloeding te stoppen door

bhet getroffen lichaamsdeel omhoog te brengen;

bdruk op de plaats van de wond uit te (laten) oefenen.

6.        Shock

De eerstehulpverlener kan:

q       (dreigende) shock herkennen / vaststellen;

q       het ontstaan en/of verergering van shock voorkómen.

Hij is in staat om:

§          aan te geven wat de oorzaken van shock zijn, voorzover relevant voor de te verlenen eerste hulp;

§          zo mogelijk de oorzaak van de (dreigende) shock te bestrijden;

§          algemene maatregelen te nemen om verergering en/of ontstaan van shock te voorkómen;

§          op het juiste tijdstip professionele hulp te (laten) waarschuwen.

7.         Uitwendige wonden

De eerstehulpverlener kan:

q       een uitwendige wond herkennen / vaststellen;

q       op grond van plaats, oorzaak, grootte en diepte van de wond en de kans op infectie en tetanus bepalen of het verantwoord is dat de eerstehulpverlener zelf de definitieve hulp verleent;

q       verontreiniging en besmetting van de wond en bloedverlies beperken.

Hij is in staat om:

§          de definitieve behandeling aan een slachtoffer met een eenvoudige wond te geven:
bwond reinigen;
bwond ontsmetten;
bwond hygiënisch afdekken;
bzo nodig steun en rust geven aan het gewonde lichaamsdeel;

§          eerste hulp te verlenen aan een slachtoffer met een uitwendige wond in afwachting van professionele hulp:
b wond hygiënisch afdekken met een (wond)snelverband;
b zo nodig rust en steun geven aan het gewonde lichaamsdeel;

§          eerste hulp te verlenen aan een slachtoffer met een doordringende borstwond;

§          eerste hulp te verlenen aan een slachtoffer met een doordringende buikwond.

 8.       Brandwonden

De eerstehulpverlener kan:

q       eerste-, tweede- en derdegraads brandwonden herkennen / vaststellen;

q       op grond van plaats, uitgebreidheid en diepte van de verbranding bepalen of het verantwoord is dat de eerstehulpverlener zelf de definitieve hulp verleent;

q       uitbreiding, verontreiniging en besmetting van brandwond(en) beperken.

Hij is in staat om:

§          brandwonden te koelen, bij voorkeur met zacht stromend, lauw (leiding)water;

§          brandwonden hygiënisch af te dekken;

§          een slachtoffer met een mogelijk verbrande luchtweg te helpen bij het vinden van een zo comfortabel mogelijke houding;

§          brandwonden door bijtende stoffen langdurig te spoelen met veel lauw (leiding)water.

9.         Kneuzing en verstuiking

De eerstehulpverlener kan:

q       een kneuzing en verstuiking herkennen / vaststellen;

q       verdere schade aan het getroffen lichaamsdeel voorkómen;

q       pijn en ongemak voor het slachtoffer beperken.

Hij is in staat om:

§          het getroffen lichaamsdeel te koelen;

§          rust en steun te geven aan het getroffen lichaamsdeel.

10.      Ontwrichting en botbreuken

De eerstehulpverlener kan:

q       een ontwrichting en gesloten en open botbreuken herkennen / vaststellen;

q       verdere schade aan het getroffen lichaamsdeel voorkómen;

q       pijn en ongemak voor het slachtoffer beperken;

q       bij open botbreuken: verontreiniging en besmetting beperken.

Hij is in staat om:

§          bij een ontwrichting en een botbreuk het getroffen lichaamsdeel onbeweeglijk te houden;

§          rust en steun te geven aan een ontwricht / gebroken lichaamsdeel;

§          bij een open botbreuk de wond af te dekken;

§          een slachtoffer met mogelijk wervelletsel zo min mogelijk te (laten) bewegen;

§          een slachtoffer met een botbreuk van de ribben te helpen bij het vinden van een zo comfortabel mogelijke houding.

11.      Oogletsels

De eerstehulpverlener kan:

q       oogletsels herkennen / vaststellen;

q       bepalen of het verantwoord is dat de eerstehulpverlener zelf de definitieve hulp verleent;

q       indien toelaatbaar de oorzaak van het oogletsel opheffen en verergering en/of verlies van het gezichtsvermogen voorkómen.

Hij is in staat om:

§          een loszittend vuiltje uit het oog te verwijderen;

§          bij een slachtoffer dat een bijtende stof in het oog heeft gekregen en bij een slachtoffer met een verbrand oog het getroffen oog langdurig met lauw leidingwater te spoelen;

§          aan te geven dat bij een doordringende oogverwonding het voorwerp niet uit het oog mag worden verwijderd en dat het slachtoffer niet in het oog mag wrijven;

§          aan te geven dat een slachtoffer met lasogen en een slachtoffer met stomp oogletsel professionele hulp behoeven.

12.     Vergiftiging

De eerstehulpverlener kan:

q       vergiftiging via spijsverteringskanaal, luchtweg en longen en huid herkennen / vaststellen;

q       inwerking van het gif beperken.

Hij is in staat om eerste hulp te verlenen aan een slachtoffer dat:

§          een niet bijtend gif via het spijsverteringskanaal in het lichaam heeft gekregen;

§          een bijtend gif via het spijsverteringskanaal in het lichaam heeft gekregen;

§          een petroleumproduct via het spijsverteringskanaal in het lichaam heeft gekregen;

§          een giftige stof via de luchtweg en longen in het lichaam heeft gekregen;

§          een giftige stof via de huid in het lichaam heeft gekregen.

13.     Elektriciteitsongevallen

De eerstehulpverlener kan:

q       elektriciteitsongevallen herkennen en de situatie veiligstellen;

q       de gevolgen van elektrische stroom door het lichaam beperken / bestrijden.

Hij is in staat om:

§          aan te geven dat bij een elektriciteitsongeval het slachtoffer pas kan worden benaderd nadat de stroomtoevoer is onderbroken;

§          aan een slachtoffer met een stoornis in de vitale functies of brandwonden als gevolg van een elektriciteitsongeval eerste hulp te verlenen overeenkomstig de punten 2, 3, 4 en 8.

14.      Letsels door koude

De eerstehulpverlener kan:

q       algehele onderkoeling en bevriezing herkennen / vaststellen;

q       verdere afkoeling voorkómen;

q       de vitale functies veiligstellen;

q       bij bevriezing: uitbreiding, verontreiniging en besmetting beperken.

Hij is in staat om:

§          aan te geven dat een onderkoeld slachtoffer op een beschutte plaats moet worden gebracht en moet worden toegedekt;

§          een onderkoeld slachtoffer met een stoornis in de vitale functies te helpen overeenkomstig de punten 2, 3 en 4;

§          aan te geven dat een slachtoffer met een eerste-, tweede- of derdegraads bevriezing op een droge en beschutte plaats moet worden gebracht en dat de getroffen lichaamsdelen voorzichtig met lichaamswarmte moeten worden opgewarmd.

15.      Letsels door warmte

De eerstehulpverlener kan:

q       hittekrampen, warmteuitputting en hitteberoerte herkennen / vaststellen;

q       de lichaamstemperatuur normaliseren / verdere stijging voorkómen;

q       de vitale functies veiligstellen.

Hij is in staat om:

§          aan te geven dat een slachtoffer met een warmteletsel in een koele omgeving moet worden gebracht en actief moet worden afgekoeld;

§          aan te geven dat een slachtoffer met hittekrampen of warmteuitputting, dat bij bewustzijn is, zout en water te drinken kan worden gegeven;

§          bij een stoornis in de vitale functies als gevolg van een te hoge lichaamstemperatuur eerste hulp te verlenen overeenkomstig de punten 2, 3 en 4.

16.      Vervoer over korte afstand

De eerstehulpverlener kan:

q       aangeven wanneer het noodzakelijk is iemand over korte afstand te vervoeren;

q       iemand over korte afstand vervoeren.

Hij is in staat om:

§          iemand met behulp van de noodvervoersgreep van Rautek te verslepen;

§          een slachtoffer, dat nog op één been kan staan door ondersteuning over korte afstand te verplaatsen.

17.   Verband- en hulpmiddelen

De eerstehulpverlener kan:

q       omschrijven welk verbandmateriaal en andere hulpmiddelen het best kunnen worden gebruikt bij het verlenen van de hierboven beschreven eerste hulp.

18.      Het menselijk lichaam

De eerstehulpverlener kan:

q       globaal de bouw en werking van het menselijk lichaam beschrijven, voorzover nodig om te begrijpen welke eerste hulp bij de verschillende hierboven genoemde stoornissen en letsels moet worden verleend en waarom.

N.B.

Iemand die aan de in deze eindtermen beschreven eisen voldoet is een volwaardig eerstehulpverlener.

Aan hem wordt het diploma eerste hulp toegekend.

Afhankelijk van zijn omstandigheden en belangstelling kan hij aanvullende modules volgen en de daarbij behorende certificaten behalen.

 
Wat wil je nog meer weten?
 
 

   

De site van de MES met Google doorzoeken?

 
Google mesgroningendrenthe.nl
 

De laatste update was op: